Endo-ERN is focused on 8 main thematic groups (MTGs) which cover rare and/or complex endocrine conditions
Endo-ERN is a network of 100+ Reference Centres (RCs) in 28 EU member states that offers access to clinical experts for patients with rare endocrine conditions.
Endo-ERN is the network for rare endocrine conditions providing healthcare professionals with access to a variety of resources to support patient care.
If you work at a member institution this page will help with your Endo-ERN contributions.
Access to rare disease expertise without the need to travel is a core ERN objective. Our ePAGs contribute to all Endo-ERN activities.
Op deze webpagina vindt u de volgende informatie over MEN1:
Het MEN1-syndroom is een zeldzame erfelijke ziekte. MEN1 staat voor: Multipele Endocriene Neoplasie syndroom, type 1. Bij MEN1 ontstaan tumoren in klieren, organen en weefsels die hormonen produceren.
Tumoren kunnen te veel hormonen maken, waardoor klachten ontstaan. Dit hoeft niet altijd het geval te zijn.
MEN1 is een zeldzame aandoening. Het aantal mensen (in Nederland) met MEN1 wordt geschat op 2 – 3 per 100.000. Dat betekent dat er in Nederland tussen de 370 en 510 mensen met MEN1 zijn.
Verschijnselen van MEN1 kunnen gedurende het hele leven ontstaan. Vaak worden de eerste verschijnselen al op jonge leeftijd gezien.
MEN1 komt even vaak voor bij mannen als bij vrouwen.
Iedereen met het MEN1-syndroom heeft het risico om tumoren te ontwikkelen, meestal in meer dan één klier, orgaan of weefsel. Dat gebeurt vooral in de bijschildklieren, alvleesklier en twaalfvingerige darm en hypofyse. Ook kunnen gezwellen ontstaan in bijnieren, maag, longen en zwezerik. De verschillende tumoren ontstaan onafhankelijk van elkaar en kunnen dus tegelijkertijd, maar ook na elkaar voorkomen.
De klachten en verschijnselen die ontstaan bij MEN1 hangen af van welke organen, klieren en weefsels precies zijn aangedaan. Daarnaast kunnen de klachten van persoon tot persoon verschillen.
In ‘deel 3 – Gezwellen (tumoren)’ leest u meer over de klachten die kunnen ontstaan, onderverdeeld naar de plaats van de tumor.
Bij het MEN1-syndroom ontstaan tumoren, meestal in meer dan één klier, orgaan of weefsel. Dat gebeurt vooral in de bijschildklieren, alvleesklier en twaalfvingerige darm en hypofyse. Ook kunnen gezwellen ontstaan in bijnieren, maag, longen en zwezerik.
Veel patiënten met MEN1 hebben ook kleine goedaardige gezwellen in het onderhuids vetweefsel:
Ons lichaam heeft meestal vier bijschildklieren, soms meer. De bijschildklieren zijn kleine orgaantjes die in de hals, vlak achter de schildklier liggen. De bijschildklieren produceren bijschildklierhormoon, parathyroidhormoon (PTH). Dit hormoon regelt het calciumgehalte (kalkgehalte) in het bloed door:
Tumoren van de bijschildklieren zijn bijna altijd goedaardig. Ze veroorzaken een overproductie van het bijschildklierhormoon (PTH). Dit noemen we hyperparathyreoïdie. Door die overproductie wordt het calciumgehalte in het bloed hoger. Klachten die kunnen optreden zijn onder andere vermoeidheid, verlies van energie en futloosheid, gedeprimeerdheid, maagklachten, obstipatie, dorst en meer plassen en het ontstaan van nierstenen.
De alvleesklier maakt hormonen aan. Dit gebeurt in cellen die in kleine groepjes bij elkaar liggen: de eilandjes van Langerhans. De belangrijkste hormonen die door deze cellen gemaakt worden zijn insuline en glucagon. Beide hormonen hebben een belangrijke invloed op de suikerstofwisseling. Daarnaast maakt de alvleesklier stoffen die noodzakelijk zijn voor de spijsvertering en de opname van voedingsstoffen in de darm, deze stoffen heten verteringsenzymen. Deze enzymen worden precies op tijd afgegeven aan de darm zodat het voedsel dat passeert verteerd kan worden.
De twaalfvingerige darm vormt het begin van de dunne darm en begint direct na de maag. In dit deel van de darm zijn afvoerwegen van de galblaas en alvleesklier aangesloten, waardoor gal en verteringsenzymen in de darm terecht komen. De twaalfvingerige darm wordt ook wel het duodenum genoemd. In de wand van de twaalfvingerige darm zitten ook cellen die het hormoon gastrine maken. Deze cellen komen ook in de maag voor. Gastrine stimuleert de maagzuurproductie.
Bij MEN1 is bij meer dan 50% van de patiënten sprake van tumoren in het hormoonproducerende deel van de alvleesklier en/of in de twaalfvingerige darm. Deze tumoren worden neuro-endocriene tumoren (NET) genoemd. Meestal zijn de neuro-endocriene tumoren in de alvleesklier goedaardig. Deze tumoren kunnen kwaadaardig worden en uitzaaien naar de lymfklieren of de lever. Neuro-endocriene tumoren die groter zijn dan 2 centimeter hebben vaker de neiging om kwaadaardig te worden dan kleinere tumoren. Dit geldt ook voor de tumoren die groeien.
Het kan zijn dat neuro-endocriene tumoren geen hormonen maken. Ze zijn dan niet-functionerend.
Neuro-endocriene tumoren kunnen ook te veel hormonen maken, waardoor er te veel hormonen in het bloed terecht komen.
De meest voorkomende combinaties van hormonen die te veel aangemaakt worden en tumoren zijn:
De hypofyse maakt hormonen die andere klieren aansturen tot het maken van hormonen.
Daarnaast maakt de hypofyse ook hormonen die zelf een effect hebben op het lichaam.
De hypofyse maakt onder meer de volgende hormonen:
Bij ongeveer 40% van de mensen met MEN1 ontstaan tumoren in de hypofyse. Deze tumoren kunnen zorgen voor een teveel aan een bepaald hypofysehormoon, maar dat hoeft niet. Als een hypofysetumor groot wordt, dan kan door druk op de gezichtszenuw een afwijking van het gezichtsveld ontstaan (er ontstaat uitval van de buitenste gezichtsvelden). Daarnaast kan druk door de hypofysetumor op het normale hypofyseweefsel ertoe leiden dat een deel van de hypofyse haar functie niet meer kan vervullen.
Als een hypofysetumor te veel van een hypofysehormoon maakt, dan gaat het meestal om prolactine. Dit noemen we een prolactinoom. Bij vrouwen met een prolactinoom kan spontaan melk uit de tepels komen. Een prolactinoom kan de productie van de geslachtshormonen remmen. Dit kan bij vrouwen leiden tot menstruatiestoornissen en bij mannen tot erectiestoornissen en minder zin in seks.
Als een hypofysetumor te veel ACTH maakt dan ontstaat het syndroom van Cushing.
Als een hypofysetumor te veel groeihormoon maakt, dan ontstaat acromegualie.
De bijnieren liggen bovenop de nieren. Ze bestaan uit twee delen:
De bijnierschors ligt als een schil om het bijniermerg en produceert onder meer de hormonen:
Het bijniermerg produceert de hormonen adrenaline en noradrenaline. Het geeft deze hormonen af aan het bloed.
Zonder bijnieren kan een mens niet leven. De hormonen die de bijnieren produceren helpen het lichaam om zich aan te passen aan verschillende omstandigheden.
Bij MEN1 kunnen gezwellen ontstaan in de bijnierschors. Soms maken deze gezwellen te veel van één van de bijnierschorshormonen aan. Dit kunnen we vaststellen met bloedonderzoek en functietesten.
In de maag, de longen en de zwezerik zitten cellen die hormonen en hormoonachtige stoffen produceren.
De longen bevinden zich in de borstkas aan weerszijden van het hart. De longen zijn opgebouwd uit elastisch, sponsachtig weefsel.
De rechterlong bestaat uit drie longkwabben en de linkerlong uit twee longkwabben. Elke long is omgeven door een vlies: het longvlies. Het gebied in de borstkas tussen de beide longen wordt het mediastinum genoemd. Hierin bevinden zich behalve de luchtpijp, de slokdarm en het hart, ook bloedvaten, lymfevaten, lymfeklieren en zenuwen.Vanuit de neuro-endocriene cellen in de longen kunnen neuro-endocriene tumoren ontstaan bij patiënten met het MEN1-syndroom. Dit komt bij ongeveer 15% van de patiënten voor, zowel bij mannen als bij vrouwen.
Tumoren die uit cellen van de zwezerik ontstaan heten carcinoïdtumoren. Carcinoïdtumoren zijn zeldzaam en komen voor bij minder dan 10% van de mensen met het MEN1-syndroom en dan voornamelijk bij mannen.
Een tumor ontstaat door ongecontroleerde groei van cellen. De tumoren die bij MEN1 ontstaan zijn meestal goedaardig, maar kunnen kwaadaardig worden.
Wanneer bijvoorbeeld een tumor van de alvleesklier kwaadaardig wordt, kan de tumor zich verspreiden naar de lymfklieren en de lever. Dit heet ook wel uitzaaien.
Veel patiënten met MEN1 hebben kleine goedaardige gezwellen in het onderhuids vetweefsel:
Tumoren kunnen te veel hormonen maken, waardoor klachten ontstaan. Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Als een tumor in een hormoonproducerend orgaan geen hormonen maakt, dan noemen we dit een niet-functionerende tumor.
De verschijnselen die veroorzaakt worden doordat er teveel hormonen worden aangemaakt, zijn afhankelijk van het de klier waarin de tumor ontstaan is. Een voorbeeld van een functionerende tumor zijn tumoren van de bijschildklier, die het hormoon PTH maken. Dit zorgt voor een te hoog kalkgehalte in het bloed. Dit kan lichamelijke klachten geven.
Wanneer moeten goedaardige tumoren behandeld worden?
• als ze zover gegroeid zijn dat de kans toeneemt dat ze kwaadaardig worden, of
• als ze voor ernstige klachten en complicaties zorgen.
De tumoren die bij MEN1 ontstaan zijn meestal goedaardig, maar kunnen kwaadaardig worden. Als dit voorkomt, dan is dit meestal in de zwezerik, alvleesklier, twaalfvingerige darm, long en maag.
Wanneer de tumor van de alvleesklier naar de lever uitzaait, dan heeft u geen leverkanker; er is dan sprake van uitzaaiingen van de alvleeskliertumor in de lever.
Kwaadaardige tumoren bij MEN1 moeten behandeld worden.
Het traject dat u doorloopt tot de diagnose MEN1, kan per persoon verschillen.
Een ‘verdenking op het MEN1-syndroom’ is er bij de volgende bevindingen:
De internist-endocrinoloog stelt de klinische diagnose MEN1-syndroom als een patiënt:
Erfelijkheidsonderzoek is erop gericht te achterhalen of een genetische aanleg voor MEN1 in uw familie voorkomt. Erfelijkheidsonderzoek naar het MEN1-syndroom is noodzakelijk bij de klinische diagnose MEN1-syndroom.
Als u MEN1 hebt, krijgt u elk jaar controle-onderzoeken. Dat noemen we ook wel: screening. Er wordt dan gecheckt of er nieuwe tumoren ontstaan zijn. En eventueel ook hoe het gaat op plaatsen waar u eerder een tumor hebt gehad.
Dit ‘periodiek vervolgonderzoek’ is bedoeld om tumoren in een vroeg stadium op te sporen, nog voordat u klachten hebt. Zo kunt u zo snel mogelijk behandeld worden. Dit screenend onderzoek geeft geen garantie dat een eventuele tumor vroeg ontdekt wordt en dat u met succes behandeld wordt, maar het vergroot deze kans wel.
Op basis van de uitkomst van deze screeningsonderzoeken wordt met u bepaald welke behandeling eventueel nodig is.
Mensen met de diagnose MEN1 kunnen vanaf de leeftijd van 5 jaar gecontroleerd worden. De jaarlijkse preventieve controles houdt u de rest van uw leven.
Tijdens het controlebezoek:
Bij mogelijke afwijkingen krijgt u een uitgebreider onderzoek, bijvoorbeeld radiologisch onderzoek. Mogelijk wordt dan een MRI-scan, CT-scan of endoscopische echografie gemaakt. Ook wordt er soms een aanvullende functietest gedaan waarbij onderzocht wordt of er een teveel aan hormonen aangemaakt wordt.
MEN1-syndroom is een erfelijke aandoening. De MEN-syndromen worden veroorzaakt door een gen-mutatie. Bij MEN 1 gaat het om een mutatie in het MEN 1-gen, dat ligt op chromosoom nummer 11. Omdat ieder mens 2 chromosomen 11 heeft, heeft ook iedereen 2 keer het MEN 1-gen. Eén keer van moeder en één keer van vader.
Mensen met het MEN-syndroom hebben in één van die genen een mutatie. Dit kan het gen zijn dat ze van hun vader gekregen hebben of het gen van hun moeder. Vrijwel altijd is de mutatie al bij een van de ouders aanwezig. Er is zelden sprake van een spontane mutatie in dit gen. In het andere gen zit de mutatie niet. Mensen met het MEN syndroom hebben dus één ‘ziek’ gen en één ‘gezond’ gen. Vanwege deze overerving komt de ziekte MEN1 meestal voor bij meer familieleden en in verschillende generaties.
Een gezond MEN1-gen maakt het eiwit menine. Menine zorgt ervoor dat er geen tumoren worden gevormd en wordt daarom ook wel tumor-suppressor-gen genoemd.
Er zijn veel verschillende mutaties in het MEN 1-gen bekend die het MEN 1-syndroom veroorzaken.
De kans dat iemand met het MEN1-syndroom een kind krijgt dat dit ook heeft, is 50%. De kans om de aanleg te erven is even groot voor zonen en dochters. We noemen zo’n patroon van overerving autosomaal dominant.
Als er bekend is dat in een familie een gen-mutatie voorkomt, dan kan DNA-onderzoek uitwijzen wie drager is en wie niet.
Hier vindt u meer (algemene informatie) over erfelijkheid.
Bij MEN1 kunt u verschillende gezwellen krijgen die in verschillende lichaamsdelen kunnen voorkomen. Deze kunnen goedaardig of kwaadaardig zijn, en wel of niet hormonen maken. Daarom verschilt de behandeling per persoon.
Soms is een operatie nodig. Dat is vaak het geval bij bijschildkliertumoren en soms bij tumoren van de alvleesklier, twaalfvingerige darm, hypofyse, zwezerik en long. Hiervoor wordt u verwezen naar:
Dit is afhankelijk van het orgaan waaruit de tumor verwijderd moet worden.
De beslissing om een patiënt met MEN1 te opereren is afhankelijk van zeer veel factoren die individueel bepaald zijn. Daarom wordt er voor iedere operatiepatiënt een individueel behandelplan gemaakt. Bij deze besluitvorming zijn alle specialisten uit het behandelteam nauw betrokken.
Soms krijgt u medicijnen, bijvoorbeeld bij sommige tumoren van de hypofyse en de alvleesklier.
Soms is een behandeling niet nodig en is een nauwkeurige controle voldoende. Deze afweging wordt in overleg met de patiënt gemaakt door de internist-endocrinoloog met specifieke deskundigheid op het gebied van MEN1.
Uw behandelend arts maakt samen met het multidisciplinaire behandelteam een behandelplan voor u. Zij doen dit op basis van internationale en landelijke richtlijnen en op basis van de volgende gegevens:
MEN is een syndroom waarvan u niet kunt genezen. De aandoeningen die het gevolg zijn van MEN kunnen soms wel genezen worden, hoewel ze daarna ook weer terug kunnen keren. Een tumorbehandeling kan gericht zijn op genezing, maar ook op het remmen van de ziekte. De arts kijkt samen met u wat in uw situatie de mogelijkheden zijn.
Een genezende behandeling noemen we ook wel curatief. Een behandeling die gericht is op ‘zo lang mogelijk een leven met goede kwaliteit’ noemen we palliatief.
U wordt behandeld door een multidisciplinair team: een team van artsen met verschillende specialismen.
Patiënten kunnen als gevolg van de ziekte problemen ervaren op verschillende gebieden: lichamelijk, emotioneel, sociaal, praktisch en levensbeschouwelijk. Lichamelijke problemen houden vaak verband met de ziekte zelf, of met de behandeling. Mogelijke problemen op emotioneel gebied zijn: angst, somberheid, verwerkingsproblemen, gevoel van controleverlies en cognitieve problemen.
Een erfelijke ziekte in de familie brengt vaak veel teweeg. Zeker bij ziekten die, zoals MEN, dominant overerven, en waar je iets aan kunt doen. De jaarlijkse controles behandelmogelijkheden kunnen veel leed voorkomen en soms zelfs levens redden. Dan is het belangrijk dat familieleden weten dat ze risico kunnen lopen. Maar mensen hebben het volste recht om niet te willen weten of zij drager zijn van de ziekte. Er kunnen dus strijdige belangen en gevoelens leven in families: geen eenvoudige opgave om mee om te gaan!
In de MEN Expertisecentra werken mensen die families daarin kunnen ondersteunen.
Mensen met MEN1 kunnen problemen ervaren in hun gezinsleven. Dat kan gaan over praktische zaken, zoals het huishouden, maar ook over de zorg voor het gezin. Tenslotte kunnen patiënten worstelen met zingevings- en levensbeschouwelijke vragen. Het totaal van deze problemen wordt ‘distress’ genoemd. Een groot deel van de patiënten blijkt goed in staat om met hulp van naasten en het (para)medische team deze aspecten van het ziek zijn te verwerken. Maar er zijn ook patiënten die professionele psychosociale hulp nodig hebben.
Daarnaast kunnen mensen met MEN1 door hun ziekte problemen ervaren in het uitoefenen van hun werk.
Keuzes rondom het krijgen van kinderen liggen moeilijker wanneer een van de (wens)ouders MEN1 heeft. Er bestaat immers een risico dat MEN1 wordt doorgegeven aan het kind. Maar kinderwens wordt ook een complexe vraag doordat één van de ouders een grote kans heeft op het ontwikkelen van tumoren/kanker.
De mogelijkheden van patiënten met een kinderwens zijn:
Bij zwangere vrouwen met MEN1 is extra aandacht en begeleiding nodig, bij voorkeur al voordat de zwangerschap een feit is. In de eerste plaats om te voorkomen dat symptomen van een tumor die zich ontwikkelt per ongeluk worden gezien als verschijnselen die horen bij de zwangerschap. In de tweede plaats vormt zwangerschap een extra risico dat bestaande tumoren problemen geven.
Download hier de brochure Kinderwens en erfelijkheid van Erfocentrum.
De controles en behandeling kunnen het beste plaatsvinden in een centrum met specifieke kennis en ervaring op het gebied van het MEN1-syndroom, een expertisecentrum.
Er zijn twee expertisecentra voor MEN1 in Nederland. De zorgverleners in die centra hebben al jaren uitgebreide ervaring met de behandeling van patiënten met het MEN1-syndroom. Het overgrote deel van de mensen met MEN1 is bij een van deze vier centra onder behandeling en controle..
In het centrum dat gespecialiseerd is in de behandeling van MEN heeft het gehele behandelteam specifieke kennis en expertise op het gebied van de zeldzaam voorkomende MEN-syndromen. De werkwijze van het ziekenhuis kan per centrum iets verschillen. U krijgt een arts die u behandelt. Er wordt ook met u afgesproken hoe/met wie u contact kunt opnemen als u vragen hebt. Op deze webpagina’s vindt u links naar de Expertisecentra voor MEN1 . Op hun sites leest u hoe de zorg voor patiënten met MEN is georganiseerd.
Als de specialist tijdens het periodiek vervolgonderzoek nieuwe afwijkingen of verandering van bestaande afwijkingen bij de patiënt vindt, dan bespreekt de internist-endocrinoloog dit eerst in het ‘multidisciplinaire overleg’ (MDO). Bij het MDO zijn de volgende zorgverleners aanwezig:
Als een MEN1-patiënt bij een Expertisecentrum voor MEN-syndromen onder behandeling en controle is, heeft dat centrum overzicht over de afspraken. De patiënt krijgt dan oproepen voor screeningsonderzoeken. Als dat niet actief gecoördineerd wordt door het behandelend ziekenhuis, kan de huisarts de patiënt begeleiden bij het op tijd maken van screeningsafspraken.
De huisarts heeft contact met de hoofdbehandelaar in het ziekenhuis. Zij stemmen samen af wat het beleid is voor uw controles en behandeling. In overleg met u wordt ook afgesproken wie uw eerste aanspreekpunt is bij niet-medische vragen en problemen ten gevolge van MEN1. De huisarts kan tevens ondersteunen bij praktische en psychosociale hulpvragen (aanpassingen, voorzieningen).
MEN1 kan ingrijpende gevolgen hebben. Niet alleen strikt medisch, maar bijvoorbeeld ook op het gebied van familieverhoudingen, of werk. Wanneer u ondersteuning zoekt, kunt u onder meer terecht bij:
Subscribe to our email newsletter for useful information and valuable resources.